Rechercheurs moeten disciplinair of zelfs strafrechtelijk aangepakt worden als ze bij onderzoeken kolossale fouten maken bij de uitwerking van tapgesprekken.
Rechters en officieren horen blind kunnen varen op de juistheid van de stukken en de belangen van verdachten worden tekort gedaan door blunders en gemanipuleer.
Het is te makkelijk om dit soort fouten af te doen als ‘vergissing’.
Dat schrijft strafrechtadvocaat Jeroen Nijboer van AusmaDeJong Advocaten in Utrecht. Hij trapt vandaag af in een nieuwe reeks gastcolumns van advocaten in de rubriek HetPleidooi op deze website.
Grove nalatigheden met uitwerken van taps
‘Op 20 maart 2013 het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard door de rechtbank Alkmaar wegens grove onregelmatigheden rond de uitwerking van tapgesprekken. Het is onbegrijpelijk dat disciplinaire maatregelen voor betrokken rechercheurs na dit soort blunders uitblijven.
Gesprekken bleken verkeerd uitgewerkt te zijn en er is zelfs een inhoud toegekend aan gesprekken die in werkelijkheid helemaal geen inhoud bleken te bevatten. Voor de verdachte werd belastend bewijsmateriaal werd gecreëerd.
De rechtbank neemt deze gang van zaken blijkens het vonnis bijzonder hoog op, en niet zonder reden. Want, zo oordeelt de rechtbank, de verkeerd uitgewerkte tapgesprekken hebben zonder twijfel een rol gespeeld bij beslissingen over doorzoeking en voorlopige hechtenis.
De belangen van de verdachte in deze zaken zijn hierdoor volgens de rechtbank zo zeer tekort gedaan dat er geen andere sanctie past dan de niet-ontvankelijksverklaring van het openbaar ministerie.
Nu zou je verwachten dat zo’n vonnis bij openbaar ministerie en politie inslaan als een bom en dat de betreffende rechercheurs op het matje worden geroepen en mogelijk zelfs disciplinaire sancties tegemoet kunnen zien. Dat zou zonder meer op zijn plaats zijn.
Rechters, officieren van justitie en advocaten zouden blind moeten kunnen varen op de juistheid van ambtsedig opgemaakte processen-verbaal. Het is op basis van die pv’s dat vergaande beslissingen worden genomen over bijvoorbeeld inzet van dwangmiddelen en toepassing van –soms langdurige- voorlopige hechtenis.
Gesjoemel met de inhoud van tapgesprekken tast de integriteit van de opsporing op ernstige wijze aan.
De praktijk is echter dat er vaak niets gebeurd na een niet-ontvankelijk verklaring als in de Alkmaarse zaak. Sterker nog; de handelswijze van de politie werd door het openbaar ministerie afgedaan als ‘vergissing’.
Enige blijk van zelfreflectie naar aanleiding van het vonnis is van de zijde van openbaar ministerie en de politie uitgebleven: of heb ik een persbericht gemist?
Het kwalijke van dit alles is dat dergelijke onregelmatigheden vaker voorkomen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de Tompoes-zaak waarin de rechtbank Zutphen het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaarde (LJN: BJ9577).
Ook in die zaak was er gerommeld met de inhoud van taps. Zo werd ‘S400’ (een type Mercedes) veranderd in ‘XTC-handel’.
In 2012 wees de rechtbank Den Haag vonnis (helaas niet gepubliceerd) in een zaak waarin ik zelf als raadsman optrad. Ook in die zaak bleken tapgesprekken onjuist te zijn uitgewerkt. Ook in deze zaak betrof het meerdere gesprekken waarin voor de verdachte zeer ontlastende elementen uit die gesprekken in de aanvankelijke uitwerking waren weggelaten.
Zo werd in de gesprekken weggelaten dat er expliciet werd gevraagd naar een derde (de broer van één van de bellers). Saillant: die derde persoon was volgens de recherche één van de deelnemers aan het gesprek. Dus juist het stuk waaruit zou kunnen blijken dat mijn cliënt niet aan het gesprek deelnam werd niet uitgewerkt.
Ook in die zaak waren het met name de tapgesprekken die er toe hebben geleid dat cliënt maandenlang ten onrechte in voorlopige hechtenis verkeerde.
In deze Haagse zaak werd het openbaar ministerie niet niet-ontvankelijk verklaard omdat volgens de rechtbank onvoldoende bleek dat een en ander opzettelijk zou zijn gebeurd. De zaak loopt nog in hoger beroep.
Ik stuitte overigens op deze onjuiste uitwerking toen ik de geluidsbanden van de gesprekken, waarvan mijn cliënt dus zei dat hij daar niet aan had deelgenomen, toch maar eens ben gaan uitluisteren.
Er zijn nog veel meer zaken waarin dit speelt. Denk ook aan het achterhouden van ontlastende informatie (zie bv. Hof Den Haag, 5 juli 2007, LJN BA9082) of het onjuist uitwerken van afgelegde verklaringen.
Te vaak leidt dergelijk ernstig misleidend handelen niet tot individuele sancties ten aanzien van leden van het onderzoeksteam. Dat zou wel moeten. De gevolgen voor een verdachte kunnen dramatisch zijn.
Wanneer dergelijk handelen onbestraft blijft en dus impliciet wordt geaccepteerd zal een vonnis als in Alkmaar gewezen nauwelijks doordringen tot de werkvloer van de recherche. De recherche is vaak al lang weer met de volgende zaak bezig wanneer een zaak bij de rechtbank dient.
Ook voor de officier van justitie geldt dat deze vaak geen tijd heeft om zaken na te bespreken met betrokken leden van het onderzoeksteam. Terugkoppeling en nabespreking van ernstige misstanden in het opsporingsonderzoek zou regel moeten zijn.
Indien de ernst van de zaak er naar is dienen disciplinaire sancties te volgen. Bij excessen (zoals in Alkmaar) zou zelfs kunnen worden gedacht aan strafrechtelijke vervolging.
Zeker in tijden waarin strafzaken in steeds minder tijd moeten worden behandeld kan dit niet zonder verdere gevolgen blijven. Dergelijke missers afdoen als ‘vergissing’ is bijna vragen om de volgende ‘vergissing’.’
Jeroen Nijboer
De uitspraak van de rechtbank Alkmaar is te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJN-nummer BZ4987.
Jeroen Nijboer is strafrechtadvocaat. Hij begon zijn loopbaan bij het kantoor van Bram Moszkowicz in Amsterdam en werkt sinds 2007 bij Ausma de Jong Advocaten in Utrecht.